Hij las.
Z'n hoofd met witte haren gebogen over een boek. Z'n arm op de paarse leuning aan het infuus.
Ik vroeg hem naar het boek en of ik de achterkant eens mocht lezen.
Een pittig thema. Over de dood en het leven en ethische vragen.
Hij wist niet hoe het allemaal zou gaan. Leefde nu met uitgezaaide kanker en zou niet meer beter worden. Hij was nog niet vlakbij de dood. Nog niet bij het laatste stukje, maar ervóór. En hoe verhoud je je daartoe? Dit boek kon hem misschien een beetje helpen. 'Hebt u hoop?' vroeg ik, doelend op het boek.
Hij zei, dat het misschien geen hoop was, maar wel vertrouwen. Vertrouwen dat de Eeuwige bij hem zou zijn. ‘Dus u bent nooit alleen?’ vroeg ik. Dat dat het allerbelangrijkste was. Hij schoot vol, terwijl hij antwoord gaf. Vertelde over zijn vrouw die ook een zwakke gezondheid had. Hoe ze nu elk hun eigen zorgen hadden, wetend dat ze niet samen oud zouden worden. En ik had met hem te doen... Het was maar even en ik wenste hem Gods zegen. Dat hij het ook zou mogen erváren, dat hij nooit alleen was.
En ik liep weer verder. Naar de volgende bak koffie. En dat is toch wrang. Bizar. Die grote tegenstellingen. Oneerlijk. Oud-jong. Ziek-gezond. Dood-leven. En koffie.
Z'n hoofd met witte haren gebogen over een boek. Z'n arm op de paarse leuning aan het infuus.
Ik vroeg hem naar het boek en of ik de achterkant eens mocht lezen.
Een pittig thema. Over de dood en het leven en ethische vragen.
Hij wist niet hoe het allemaal zou gaan. Leefde nu met uitgezaaide kanker en zou niet meer beter worden. Hij was nog niet vlakbij de dood. Nog niet bij het laatste stukje, maar ervóór. En hoe verhoud je je daartoe? Dit boek kon hem misschien een beetje helpen. 'Hebt u hoop?' vroeg ik, doelend op het boek.
Hij zei, dat het misschien geen hoop was, maar wel vertrouwen. Vertrouwen dat de Eeuwige bij hem zou zijn. ‘Dus u bent nooit alleen?’ vroeg ik. Dat dat het allerbelangrijkste was. Hij schoot vol, terwijl hij antwoord gaf. Vertelde over zijn vrouw die ook een zwakke gezondheid had. Hoe ze nu elk hun eigen zorgen hadden, wetend dat ze niet samen oud zouden worden. En ik had met hem te doen... Het was maar even en ik wenste hem Gods zegen. Dat hij het ook zou mogen erváren, dat hij nooit alleen was.
En ik liep weer verder. Naar de volgende bak koffie. En dat is toch wrang. Bizar. Die grote tegenstellingen. Oneerlijk. Oud-jong. Ziek-gezond. Dood-leven. En koffie.
Ik weet nog dat er een keer een jarige verpleegkundige was. Een spreekkamer op de poli was versierd. Een patiënt werd geroepen, die nog nasnotterde met een zakdoekje in haar handen. Haar moeder was mee. Dat wel. Maar zó de spreekkamer in. Met al die slingers. En ik vond het lastig. Gênant bijna.
Maar dat is wel hoe het is. Dat weet ik inmiddels. En dat is ook logisch. Want het is er ook allemaal tegelijk. Maar het went niet. Blijkbaar.
En toch geloof ik, dat dát het verschil kan maken, in welke fase van het leven of hoe dicht bij de dood je ook bent. Dat je niet alleen bent. Zelfs als het eenzaam is. Tóch nooit alleen.
Pfffff.
Reacties
Een reactie posten
Bedankt voor je reactie!